Instellingen voor het hoger onderwijs hebben de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan gelijkheid, diversiteit en inclusiviteit in de samenleving. Bijvoorbeeld middels onderzoek: Het herkennen van een hartaanval (mannen hebben vaak andere symptomen dan vrouwen); de technische ontwikkeling van protheses (mensen met een lichamelijke beperking hebben behoefte aan geïndividualiseerde ondersteuning); of de interactie tussen verschillende bevolkingsgroepen (de rol van minderheidsgroepen in de maatschappij nu en in het verleden).
De wetenschap moet de hand echter ook in eigen boezem steken. De afgelopen jaren is er toenemend aandacht voor de thema’s gelijkheid, diversiteit en inclusiviteit bínnen de muren van universiteiten, universitair medisch centra (UMC’s) en andere instellingen voor het hoger onderwijs.
Zo worden er steeds vaker ‘Diversity & Inclusion Officers’ aangesteld om diversiteit op beleidsniveau aandacht aan te geven; zijn er vertrouwenspersonen aangesteld om de excessen van sociale onveiligheid bespreekbaar te maken; en er is meer financiële ruimte ter ondersteuning van minderheidsgroepen. Op 1 september 2020 heeft Ingrid van Engelshoven (Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie gepresenteerd, dat ook door het PNN is onderschreven. Ondanks antipathie vanuit de Tweede Kamer tegen het actieplan, zal wetenschappelijk Nederland waaronder het PNN zich hard blijven maken voor diversiteit en inclusie.
Er is echter nog een lange weg te gaan. Uit de meest recente Monitor Vrouwelijke Hoogleraren van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH), blijkt dat slechts 24,2% van de Nederlandse hoogleraren vrouw is. Op basis van de data is de verwachting dat het nog tot 2041 zal duren voordat er onder hoogleraren een evenredige man-vrouwverdeling is. Onder promovendi is 43,6% vrouw, maar de percentages nemen met elke volgende stap op de carrièreladder sterk af.
Ook sociale veiligheid blijft een belangrijk punt van aandacht. Uit de PNN PhD Survey blijkt dat bijna 19% van ondervraagde promovendi een vorm van ongewenst gedrag heeft meegemaakt. Dat gaat veelal om discriminatie (bijvoorbeeld op basis van gender, land van herkomst of etniciteit), maar ook om seksueel grensoverschrijdend gedrag. Uit onderzoek van het LNVH blijkt dat ongewenst gedrag vaak structureel is en verschillende vormen aanneemt, waaronder wetenschappelijke sabotage, seksuele intimidatie, fysieke en verbale dreigementen, vernedering, exclusie en het niet faciliteren of problematiseren van ‘bijzondere behoeften’ zoals zwangerschap, ziekte of een functiebeperking. Recente casussen aan de Universiteit van Amsterdam, waar ook Kamervragen over zijn gesteld, laten helaas zien dat ongewenst gedrag en slachtoffers van ongewenst gedrag vaak niet serieus worden genomen.
Promovendi zijn de toekomst van de wetenschap. Een cultuur van ongelijkheid, discriminatie en ongewenst gedrag zal leiden tot vrijwillig of onvrijwillig vertrek uit de wetenschap met verlies van jong talent ten gevolg.
Het PNN staat voor diversiteit en inclusie in de academie in de breedste zin van het woord. Ongeacht fysieke gesteldheid, cultuur, etniciteit, seksuele voorkeur, gender of leeftijd: iedereen moet dezelfde mogelijkheden krijgen om zich te profileren binnen de wetenschap. Inclusie is een voorwaarde voor diversiteit, en diversiteit tilt de wetenschap naar een hoger niveau.