Afgelopen week waren onze bestuursleden Benthe en Anna aanwezig bij het symposium ‘Iedereen Professor’ georganiseerd door De Jonge Akademie (DJA). ‘Iedereen Professor’ is een initiatief van De Jonge Akademie om de rechten rondom een promotietraject los te koppelen van het hoogleraar functieprofiel en deze rechten toe te kennen aan alle (ervaren) begeleiders. Promovendi Netwerk Nederland (PNN) was aanwezig om het promovendiperspectief te vertegenwoordigen en meer te weten te komen over het debat rondom dit onderwerp.

De middag begon met een introductie van ‘Iedereen Professor’ door DJA-voorzitter Marie-José van Tol. Zij pleitte ervoor om alle jonge universitair (hoofd)docenten ‘professor’ te noemen om hun internationale positie te verbeteren en cosmetische verschillen tijdens promotieverdedigingen weg te nemen. Hierbij hoort ook, naast de titel professor voeren, een toga dragen tijdens ceremonies, in leescommissies in eigen en andere universiteiten optreden; meestemmen over cum laude; en indien passend, eigen promovendi promoveren tot de graad ‘doctor’, oftewel je het ius promovendi krijgt.

De meerderheid van de aanwezigen was voorstander van het benoemen van alle ud’s en uhd’s als professor – hoewel dit waarschijnlijk niet erg representatief is voor de bredere academische gemeenschap door de selectieve opkomst. Er waren echter wat meningsverschillen over de details, zoals wanneer wetenschappers het recht moeten krijgen om promovendus te promoveren en of het dragen van een toga echt zo belangrijk is of niet.

In een paneldiscussie brachten Marjolijn Antheunis, Joost Frenken, Ioana Illie en Henk Kummeling argumenten voor of tegen ‘Iedereen Professor’ naar voren. Antheunis (Universiteit van Tilburg, vice-decaan) stelde dat, hoewel DJA stelt dat dit het geval zou kunnen zijn, de sociale veiligheid niet zal verbeteren als alle ud’s en uhd’s professor worden. Ze stelde dat de academische wereld inherent hiërarchisch is en dat de hiërarchie in relaties nog steeds aanwezig zou zijn in bijvoorbeeld commissies of andere leidinggevende functies. Frenken (Rijksuniversiteit Groningen, decaan) deelde zijn persoonlijke ervaringen over het onrecht dat hij ervoer toen hij promovendi begeleidde, maar niet het recht kreeg om hen formeel te promoveren. Illie (Universiteit van Amsterdam, voorzitter Assistant Professor Network) vertelde hoe de internationale verschillen in het toekennen van de professorstitel – de meeste landen geven deze titel veel eerder in de academische carrière dan in Nederland – een negatief effect heeft op de internationale positie van Nederlands wetenschappelijk personeel. Tot slot sloot Kummeling (rector magnificus Universiteit Utrecht) de pitch af door te stellen dat de discussie zich zou moeten richten op hoe promovendi het beste begeleid kunnen worden. 

In de discussie die volgde stelden de aanwezigen verschillende vragen over promovendibegeleiding. Antheunis benadrukte het belang van training voor begeleiders, terwijl Frenken vooral de huidige realiteit van promovendibegeleiding benadrukte: veel postdocs, assistent- en associate professoren zijn betrokken bij de begeleiding van promovendi, maar worden vaak niet erkend omdat ze geen ius promovendi hebben. Volgens Frenken is dit onrechtvaardig. Kummeling voegde daaraan toe dat wetenschappelijk personeel eerst zijn bekwaamheid moet aantonen voordat het ius promovendi krijgt, om de kwaliteit van promotiebegeleiding te waarborgen. Wat opviel in deze discussie is de nadruk die werd gelegd op goede promovendibegeleiding: in het huidige systeem en debat lijkt begeleiding vaak vanzelfsprekend, iets wat je gewoon doet. Maar bij de bespreking van dit initiatief krijgt promovendibegeleiding ineens veel aandacht. PNN-voorzitter Benthe van Wanrooij en andere aanwezigen stelden deze vraag: zorgt het huidige recht op supervisie en promotie voor goede supervisie? Wat maakt een goede promotor, en via welk systeem stimuleren we goede supervisie? Interessant genoeg wordt de kwaliteit van begeleiding gebruikt als argument tegen het toekennen van ius promovendi aan assistent- en universitair hoofddocenten, terwijl de kwaliteit van begeleiding door hoogleraren niet aan dezelfde kritieken wordt onderworpen.

Niet alle aanwezigen waren voorstander van de oplossing zoals voorgesteld door DJA. Misschien is het aantal hoogleraren in de Nederlandse academische wereld in vergelijking met ander academisch personeel gewoon te laag en is het nodig om het hoogleraarschap te democratiseren in plaats van de symptomen van structurele problemen te bestrijden en assistent- en universitair hoofddocenten de titel ‘professor’ te geven.

Hoewel Benthe en Anna de enige promovendi op het symposium waren (en bestuurslid Lotte online), is dit onderwerp van groot belang voor promovendi – vooral omdat het gaat over het ius promovendi. Op dit moment worden promovendi zelden betrokken bij de discussie over dit onderwerp. Tijdens het symposium werd de vraag aan PNN gesteld: Wat vinden promovendi van ‘Iedereen professor!’? Eerlijk gezegd hebben velen van ons nog niet nagedacht over deze vraag, of dit niet besproken onder collega’s. Misschien kun jij de discussie onder je collega’s op gang brengen! 

Als je vragen of gedachten hebt over ‘Iedereen Professor’ of promovendibegeleiding relaterend aan dit onderwerp, neem dan contact met ons op via rewards@hetpnn.nl.

Deel deze pagina