De officiële inwerkingtreding van het ‘experiment promotieonderwijs’ markeert een zwarte bladzijde in de geschiedenis van promoveren in Nederland. Het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) heeft de afgelopen jaren keer op keer kritiek geuit op het experiment met promotiestudenten. Daarin staat zij niet alleen, aangezien ook de Raad van State zich in het afgelopen najaar wederom zeer kritisch heeft uitgelaten over de plannen van minister Bussemaker.
Toen toenmalig staatssecretaris Zijlstra zijn ontwerpwet voor het invoeren van de promotiestudent in 2012 naar de Raad van State stuurde, kwam hem dit op forse kritiek te staan. Belangrijke punten van kritiek waren toentertijd 1) het risico van verdringing van werknemer-promovendi door promotiestudenten, 2) het verdwijnen van de mogelijkheid om onderwijservaring op te doen en 3) het verschil in status tussen promotiestudenten en werknemer-promovendi dat als consequentie zou kunnen hebben dat er eerste- en tweederangs promotietrajecten ontstaan. Vanwege deze kritiek heeft minister Bussemaker ervoor gekozen om eerst een experiment uit te voeren. Het recente advies van de Raad van State gaat aldus over het aangaan van een experiment.
Net als met het eerdere wetsvoorstel voor bursalen, is de Raad van State ook ditmaal weer erg kritisch op de plannen met promotiestudenten. Allereerst wordt aangegeven dat het niet, zoals het ministerie beweert, gaat om een kleinschalig experiment maar dat er sprake is van een omvangrijk experiment. Een tweede punt van kritiek is dat het onduidelijk is hoe dit experiment zich verhoudt tot mislukte experimenten met promotiestudenten in het verleden. Immers, bij de Rijksuniversiteit Groningen werd eerder al eerder gebruik gemaakt van promotiestudenten totdat de belastingdienst hier een stokje voor stak. In plaats van te kijken naar wat dit ‘experiment’ voor gevolgen had, gaat de minister hier niet op in. Wat betreft de randvoorwaarden rond het experiment, is de Raad van State duidelijk: net als in het bachelor- en masteronderwijs moeten ook het onderwijs voor promovendi aan kwaliteitseisen voldoen. Omdat onvoldoende duidelijk wordt hoe de minister dit wil aanpakken, wordt zij geadviseerd om duidelijk te maken hoe ze waarborgt dat de kwaliteit van promotieonderwijs goed is. Wat betreft de maandelijkse beurs die promotiestudenten zullen ontvangen, merkt de Raad van State op dat er geen aandacht is voor de vraag of promotiestudenten straks ook belasting moeten afdragen. Daarnaast is er ook weinig aandacht voor de sociale zekerheidsaspecten van de aanstelling van promotiestudenten, een ander punt waar de Raad van State graag meer toelichting op zou zien.
PNN onderschrijft de kritiek van de Raad van State op het experiment en heeft deze ook eerder richting het ministerie en de politiek geuit. Het PNN is van mening dat met dit experiment geen recht gedaan wordt aan het belangrijke en verantwoordelijke werk dat promovendi aan universiteiten uitvoeren, en is bovendien bang dat het de kwaliteit van promoties niet zal bevorderen. Het wegnemen van de onduidelijkheid rondom de fiscale afdracht van een promotiebeurs, de sociale zekerheid en de manier waarop de kwaliteit van promotieonderwijs wordt gewaarborgd, zijn daarom de komende tijd zaken waar het PNN zich voor in zal zetten.