Sinds de aankondiging van Minister Bussemaker in januari 2013 dat er op beperkte schaal geëxperimenteerd zou worden met promotiestudenten is er veel onduidelijk gebleven over hoe dit experiment eruit zal gaan zien, wat de omvang zal zijn en hoe lang het zal duren. Het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) heeft daarom een overzicht gemaakt met daarin een uitgebreid overzicht van recente ontwikkelingen, de huidige stand van zaken en het standpunt van het PNN aangaande het geplande experiment.

In het verleden heeft het PNN zich keer op keer sterk gemaakt voor het behouden van de werknemersstatus van promovendi. Het PNN heeft haar bedenkingen over het invoeren van promotiestudenten kenbaar gemaakt in bijvoorbeeld het Charter bursalen (2006) en het position paper Bursalen en afwijkende aanstellingsvormen (2010).

Enkele nadelen die het PNN noemt zijn: de wetenschappelijke output zal afnemen door een dalende promotiebereidheid, het risico bestaat dat door het vergrote aantal promovendi de begeleiding zal verslechteren en bursalen die geen onderwijs mogen geven hebben slechtere carrièreperspectieven.

De Actiegroep Promotiestudent uit Leiden heeft op 30 september 2013 een petitie gelanceerd tegen het experiment. Omdat de Actiegroep Promotiestudent een aanzienlijke groep promovendi vertegenwoordigt en omdat het PNN de zorgen van de actiegroep deelt, steunt het PNN hun petitie. Op het moment van schrijven is de petitie meer dan 2.000 keer ondertekend.

De stand van zaken

De Colleges van Bestuur van de universiteiten hebben een verzoek ontvangen van de VSNU met de vraag of zij eventueel aan het experiment mee zouden willen doen en zo ja, met hoeveel promovendi per universiteit. Daarnaast werd hen gevraagd of ze een plan in wilden sturen voor de inrichting van het experiment.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt nu aan een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) die het experiment wettelijk mogelijk zal maken en waarin wordt opgenomen hoe het experiment zal worden vormgegeven en hoe de deelname door universiteiten wordt geregeld. De AMvB zal bij de Eerste en Tweede Kamer worden voorgehangen. Het experiment zal van start gaan zodra de AMvB van kracht is en duidelijk is hoe het experiment wordt vormgegeven en welke universiteiten mee kunnen doen.

Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap spreekt over een experiment met promotiestudenten op beperkte schaal. Het experiment zal vijf of zes jaar duren. Universiteiten mogen zelf input leveren over hoe zij vorm willen geven aan het experiment. Door verschillende kleine deelexperimenten te starten hoopt de VSNU de zorgen van de Raad van State weg te kunnen nemen.

Standpunt PNN

Het PNN ziet significante nadelen in het mogelijk maken van een aanstelling als promotiestudent, maar is niet categorisch tegen een experiment. Het kan zinvol zijn om zorgvuldig te onderzoeken of het toevoegen van een status als promotiestudent inderdaad voordelen oplevert die opwegen tegen de negatieve neveneffecten. Het PNN maakt zich zorgen over de mogelijke verdringing van werknemerspromovendi door promotiestudenten en over het gebrek aan de mogelijkheid voor promotiestudenten om onderwijservaring op te kunnen doen.

Daarnaast zijn er aspecten van het experiment zelf waar het PNN aanbevelingen over heeft. Een experiment kan alleen een echt experiment zijn indien er duidelijke vooraf vastgestelde doelen en succescriteria worden geformuleerd. Zonder heldere doelen en succescriteria ontstaat een situatie waarin op arbitraire wijze bepaald kan worden of het experiment geslaagd is. Het PNN raadt aan na twee jaar tussentijds te evalueren, omdat dan hoogstwaarschijnlijk al veel praktische problemen aan het licht zijn gekomen.

Samenvattend pleit het PNN ervoor dat:

  • promovendi voor elke promotieplaats die voor het experiment in aanmerking komt de keuze krijgen tussen een werknemersaanstelling en een status als promotiestudent;
  • vooraf niet alleen op landelijk, maar ook op lokaal niveau vastgelegd wordt wat het maximale aantal promotiestudenten ten opzichte van werknemerspromovendi zal zijn;
  • promotiestudenten, net als werknemerspromovendi, de mogelijkheid krijgen om onderwijservaring op te doen;
  • promotiestudenten een vergoeding krijgen die in verhouding staat tot het salaris van werknemerspromovendi, zodat zij qua beloning niet voor hen onder doen;
  • er voor het experiment duidelijke, vooraf vastgestelde doelen en succescriteria betreffende zaken als de promotieduur, het promotierendement, de ervaren kwaliteit van begeleiding, de positie op de arbeidsmarkt na het promoveren en de wetenschappelijke output worden geformuleerd;
  • er twee jaar na de start van het experiment tussentijds wordt geëvalueerd.

Alleen als het experiment op deze wijze wordt uitgevoerd, is er sprake van een eerlijke en objectieve beoordeling van de wenselijkheid van een bursalenstelsel in Nederland.

Het overzicht met de achtergronden en het standpunt van het PNN kan hier gedownload worden.

Photo by Marcelo Leal on Unsplash

Deel deze pagina