Promovendi die hun proefschrift schrijven als beurspromovendus hebben niet meer vrijheid in het uitvoeren van hun onderzoek dan promovendi die als werknemer zijn aangesteld. Dat blijkt uit onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland. Zij vroeg 1.601 promovendi naar hun arbeidsomstandigheden en ervaringen in de PNN PhD survey.

Het hebben van meer vrijheid in het uitvoeren van hun onderzoek wordt vaak aangedragen als een groot voordeel van een positie als beurspromovendus. Deze grotere vrijheid zou de slechtere arbeidsomstandigheden rechtvaardigen: beurspromovendi hebben namelijk geen arbeidsovereenkomst, verdienen minder dan werknemerpromovendi, bouwen geen pensioen op en vallen niet onder de cao. Nu blijkt dat beurspromovendi niet meer vrijheid ervaren, staat deze argumentatie op losse schroeven.

“Het is helemaal niet verwonderlijk dat beurspromovendi niet meer vrijheid ervaren dan werknemerpromovendi,” aldus PNN-voorzitter Lucille Mattijssen. “Beurspromovendi doen in de praktijk hetzelfde werk als werknemerpromovendi en zijn daarin net zo afhankelijk van hun promotoren en begeleiders. Als je promotor het ergens niet mee eens is, dan is het gewoon heel lastig om daar toch aan vast te houden.”

In het onderzoek analyseerde PNN ook of het aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), waar het Experiment Promotieonderwijs op dit moment plaatsvindt, beter gesteld is met de vrijheid van beurspromovendi. Vanwege het experiment zouden zaken als meer vrijheid daar wellicht beter geregeld kunnen zijn dan aan universiteiten waar de positie van beurspromovendi minder geïnstitutionaliseerd is. Beurspromovendi blijken echter noch aan de RUG, noch daarbuiten, meer vrijheid te hebben dan werknemerpromovendi. Dit bleek eerder ook al uit surveys van de Rijksuniversiteit Groningen zelf.

Het PNN-rapport gaat verder ook in op de kwaliteit van begeleiding van promovendi. In het algemeen zijn promovendi tevreden met hun begeleiders, maar 42.9% van de promovendi maakt wel eens mee dat een begeleider bedenkelijk gedrag vertoont, zoals het bagatelliseren van de werkdruk of ’s avonds of in het weekend contact opnemen met de promovendus. Ook heeft 12.9% van de promovendi wel eens overwogen om van supervisor te wisselen. Dat blijkt echter om allerlei redenen, waaronder angst voor nadelige effecten op de academische carrière en bureaucratie, vaak lastig om uit te voeren: slechts 18% van de promovendi die van supervisor wilde wisselen is daar uiteindelijk ook in geslaagd.

Ook blijkt dat 21.5% van de promovendi een begeleider die geen promotor of copromotor is als dagelijkse begeleider te hebben. Dat vindt PNN problematisch: niet omdat dit geen goede begeleiders zouden zijn, maar omdat deze begeleiders uiteindelijk wel het meeste werk moeten doen, maar hier geen concrete erkenning voor krijgen. Het uitbreiden van het Ius Promovendi naar UD’s en UHD’s zou hier volgens PNN een oplossing voor kunnen bieden.

Dit rapport is onderdeel van een reeks publicaties van PNN op basis van de resultaten uit de PNN PhD Survey. Andere rapporten in deze reeks gaan onder andere over het geven van onderwijs, ongewenst gedrag en Open Science.

Deel deze pagina