Het CDA gaat morgen in het VAO Wetenschapsbeleid een motie indienen die oproept tot uitbreiding van het experiment met promotiestudenten dat zich hoofdzakelijk afspeelt aan de Rijksuniversiteit Groningen. Binnen dit experiment worden promovendi niet aangesteld als werknemer, zoals gebruikelijk is in Nederland, maar als student met een beurs. Zij bouwen geen pensioen op, worden niet beschermd door de CAO en verdienen in totaal zo’n € 20.000 netto minder dan promovendi-werknemers. Het idee van het CDA is dat als de tussenevaluatie van het experiment (die nu plaatsvindt) positief uitpakt, het experiment verder moet worden uitgebreid omdat er in Nederland anders onvoldoende gepromoveerden zouden worden afgeleverd. Dit standpunt strookt alleen niet met de feiten.

Op dit moment gaat er een hoop mis achter de schermen. Groningse promovendi  keren zich steeds meer tegen het experiment. De verschillen tussen werknemerpromovendi en promotiestudenten blijken nagenoeg afwezig, in welk geval zij volgens Minister Bussemaker een contract als werknemer kunnen eisen. De RUG heeft geen reserves opzij gezet om deze kosten te dekken, zo blijkt uit stukken die PNN via een Wob-verzoek heeft gekregen.

Desondanks wil de RUG het experiment uitbreiden met nog eens honderden promotiestudenten. De discussie wordt daarbij gedomineerd door onjuiste en eenzijdige cijfers. PNN brengt daarom de volgende punten onder uw aandacht:

  1. De tussenevaluatie die momenteel wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau CHEPS verloopt niet onafhankelijk. De RUG heeft pogingen ondernomen om de resultaten te beïnvloeden door participanten voorafgaand aan interviews aan te sporen positief te zijn over het experiment, het onderzoeksbureau baseert zich grotendeels op zelfevaluaties van de RUG en weigert tot nu toe klachten vanuit promotiestudenten serieus te onderzoeken. Voor meer informatie, zie: hier, hier en hier.
  2. Het klopt niet dat Nederland weinig gepromoveerden aflevert. Al sinds 2011 staat Nederland steevast in de EU top 5 van landen met de meeste gepromoveerden onder 25-34 jarigen. Dat Nederland nog gemiddeld scoort op gepromoveerden in de totale populatie, komt  doordat Nederland in de jaren ’80 en ’90 aanzienlijk minder gepromoveerden afleverde dan nu. Die cijfers zeggen dus niets over de actuele situatie.
  3. Vaak wordt verwezen naar de Scandinavische landen waarmee Nederland zich wil meten. Daarbij wordt steevast verzwegen dat ook de Scandinavische landen bijna helemaal werken met promovendi-werknemers en niet met promotiestudenten. Zo werkt Denemarken (een ander land dat ieder jaar in de genoemde EU top 5 staat) uitsluitend met promovendi-werknemers. In Zweden was al langere tijd het merendeel van de promovendi als werknemer aangesteld en is dit recent ook bij wet verplicht gesteld. Ook in Noorwegen zijn promovendi normaal gesproken aangesteld als werknemer en zijn er maar zeer beperkt beurzen beschikbaar voor internationale promovendi.
  4. Binnen het experiment aan de RUG krijgen internationale promotiestudenten een zogeheten top-up beurs ter aanvulling van de lage beurs uit het land van herkomst (vaak China). PNN meent dat de positie van deze internationale beurspromovendi verbeterd moet worden, maar vindt het onjuist om daarvoor het hoogwaardige Nederlandse promotiestelsel naar beneden bij te stellen. Dat dit ook anders kan illustreren andere universiteiten die niet meedoen aan het experiment, maar ook een top-up beurs geven aan deze internationale promovendi (de TU Delft deed dit bijvoorbeeld als eerste, dus al voor de RUG).

Kortom: we roepen u op om deze motie niet te steunen. Het ontneemt nog eens honderden promovendi van hun werknemersrechten, terwijl de argumenten die hiervoor zouden pleiten grotendeels onjuist zijn en de situatie aan de RUG tot veel onvrede en ongelijkheid leidt en financieel onverantwoord is.

Namens het PNN-bestuur,

Anne de Vries (voorzitter)

Photo by Joshua Hoehne on Unsplash

Deel deze pagina